Loslaten en vasthouden, gelijk en ongelijk… We hebben de mond vol van woorden als loslaten en ironisch houden we alles vast, of laten we iets los om daarna weer iets anders vast te houden, vast te klemmen. Laat ons beginnen met delen. Kunnen we wel echt van harte delen, zonder dat daar iets voor in de plaats komt? Onvoorwaardelijk geven, zonder verwachtingen?
Er staat op het aardse vlak in het delen meestal iets tegenover. En dat iets hoeft niet altijd materieel te zijn. We houden vast aan zoveel, zoveel dat we ons daar niet bewust meer van zijn.
Kunnen we echt oprecht afstand nemen van wat we vasthouden ook al denken we in onze mind dat we iets hebben losgelaten of gedeeld hebben? Is het mogelijk te vergeten wat je hebt gedeeld of wat je hebt losgelaten? Ik denk van niet. Ons hoofd zorgt er wel voor dat je het niet kunt vergeten. We hebben allen een boekhoudkundig notaboek waarin alles genoteerd staat en bij een ruzie wordt de rekening gepresenteerd. We zijn hier totaal niet vrij van. We doen het allemaal, de een wel meer dan de ander.
Een zeer helder verhaal over twee monniken illustreert het bovenstaande. Twee monniken waren op reis. De ene monnik geloofde in alles opgeven, hij had geen cent op zak, hij had niets met geld. Tegen de avond kwamen de monniken aan bij een rivier. Ze moesten de enorme rivier over. Ze moesten de veerman vragen hen over te zetten. De veerman deed het niet gratis en vroeg een kleine bijdrage.
De andere monnik was gewoon alles op te potten. Hij was een geldwolf, een vrek. De twee monniken waren voortdurend in conflict over geld. De ene zei dat geld compleet waardeloos was en zoveel ellende bracht op de wereld. De andere reageerde heel fel dat geld het leven was. Zonder geld kun je niet eens leven. Ze bleven ruzie maken over geld. De veerman vroeg wel een kleine bijdrage.
De monnik die liever zijn geld oppotte zei aan de andere monnik dat hij het geld wel had en naar de overkant van de rivier wou geraken, maar zonder de andere monnik die geen geld had. Het was een zeer gevaarlijke buurt en wilde zijn vriend niet achterlaten, ze waren tenslotte vrienden.
Toen ze overgestoken waren, zei de monnik zonder geld met een glimlach dat hij het geld aan de veerman had gegeven waardoor ze konden oversteken. De monnik voegde eraan toe dat mocht hij gierig zijn geweest er geen sprake was geweest van over te varen. Bovendien verbleven ze in een zeer onveilige streek, waar ze wellicht het loodje zouden neergelegd hebben.
Door afstand te doen van zijn geld, konden ze dus op een veilige plek landen. De monnik ging maar door met ratelen dat het beter was afstand te doen van geld.
Ze kwamen dus allebei terug in een heftige discussie en ruzie terecht. En wie had gelijk. Geen van de twee.
In een ruzie hebben beiden nooit gelijk, want als er iets niet verkeerd is, kan een ruzie niet eeuwig en altijd blijven doorgaan. We hebben altijd ongelijk. Vrekken en gierige mensen hebben ongelijk, en mensen die afstand doen van geld hebben ongelijk. Ergens in het midden is er een punt waar we gewoon moeten inzien dat geld nodig is en dat delen ook nodig is. Als we opzij leggen en door delen evenwicht kunnen brengen, zijn we op het punt beland waar begrip mogelijk wordt.
Beide monniken hadden het aan het verkeerde eind. Als onze mind voor een uiterste kiest, is er altijd een dieper gevoel dat er iets mis is en dat is het onevenwicht. Moeten we daar anderen van overtuigen? Moeten we anderen van ons gelijk overtuigen? Of proberen we onszelf van ons gelijk te overtuigen? En waarom en wat willen we dan bewijzen? Er is geen dialoog, maar het is een monoloog. Wat we ook zouden willen bewijzen, we bevinden ons regelrecht in onevenwichtigheid.
Het blijft een zoeken naar de middenweg op deze aarde. En we hebben er allen mee te dealen.
Inspirerende hartegroet
Mieke